De Gooi en Eemlander voegt aan de oproep van de watersnoodcommissie in Hilversum een ‘woord van opwekking’ toe. “Hilversum met zijn vele gegoede ingezetenen en dat zelf niets van de stormen heeft te lijden gehad, dient een schitterend figuur te maken in de rij der giften (…) Zeer veel ook is noodig, want de ramp was groot en vreeselijk. ’t Is daarom te hopen , dat Hilversum’s ingezetenen, ieder naar draagkracht, zoo mild mogelijk zullen geven.” De opbrengst, waarvoor ook de padvinders de leerlingen van de HBS en het Gymnasium met de collectebus langs de huizen zijn gegaan, bedraagt fl. 12391,75 en een halve cent.
In Naarden doet burgemeester Hoytema van Konijnenburg (w.g.) doet een ‘ernstig beroep op de milddadigheid der Naardensche burgerij en beveelt de collecte ‘met aandrang’ aan: “Dat ieder geve naar zijn vermogen.” In de inleiding van zijn oproep schrijft Hoytema dat Naarden weliswaar niet geheel gespaard bleef, maar dat onze plaatselijke ramp niet te vergelijken is met die welke elders plaats vond (…). Tal van medemenschen, welvarende gezinnen, zijn geruïneerd en zullen, wanneer niet spoedig hulp wordt geboden, tot de bedelstaf vervallen.” Naarden zamelt fl. 1652.40 in.
Ook andere gemeentes in Gooi- en Vechtstreek geven gul. Huizen: fl. 1067,09 (GE 12 feb); Soest: fl. 2664 (GE 5 feb); Baarn: ruim fl. 11.000 (GE 29 jan); Loosdrecht fl. 1056,55 (GE 5 feb) en Eemnes: fl. 1371.67
Ook buiten het getroffen gebied wordt de portemonnee getrokken. De Zeeuwen, die ook regelmatig met overstromingen te maken hebben, hebben een dure plicht te vervullen, aldus het Provinciale Watersnood-Comité Zeeland. Het comité constateert dat “de waterramp, die thans de landen aan de Zuiderzee getroffen heeft, treffender en omvangrijker is, dan de watersnood, welke Zeeland in 1906 teisterde en mede dan de ramp, welke in 1911 zoo belangrijke schade toebracht in dit gewest. In die dagen van Zeeland's nood is op ongekende wijze overal in het land bijgedragen tot de leniging van nood en schade. Fijntjes herinnert het comité dat de penningmeester in 1905 niet minder dan ƒ 494.000 aan giften op zijn rekening kreeg bijgeschreven in 1911 ruim ƒ 140.000. En “thans heeft Zeeland een duren plicht te vervullen, thans dient vergolden te worden wat vroeger aan Zeeland is geschonken.”
Frankrijk schonk 5000 francs, Oostenrijk 1000 kronen, Duitsland 5000 mark en de Russische gezant doneerde ‘een zeer aanzienlijke persoonlijke bijdrage’.
De giften blijven binnenstromen. Op 18 juli meldt E. Sillem, penningmeester van de landelijke watersnoodcommissie een totaalopbrengst van ƒ 2.685.558,25.
De collecteopbrengst werd door de lokale comités overgedragen aan de Algemeene Vereenigde Commissie ter Leniging van Rampen door Watersnood in Nederland, kortweg de Watersnoodcommissie, die het verdeelde onder de hulpbehoevenden. In plaatsen die zelf door de watersnood waren getroffen, werd de opbrengst (soms) eerst besteed aan de eigen bevolking, waarna het restant werd afgedragen aan de landelijke commissie. Bij de inzameling en verdeling van de collectegelden speelden ook de provinciale watersnoodcommissies een rol. Deze adviseerden onder andere bij de uitkering van schadevergoedingen.
Bronnen: De Gooi- en Eemlander, 22, 26 en 29 januari en 2, 5, 9 en 12 februari; 1916 Algemeen Handelsblad, 19 juli 1916.