Bossert is er trots op, dat er aan zijn handwerk niets veranderd is. Hij bedrijft het nog zoals zijn vader het hem leerde: onverwoestbaar sterk, uit hout, dat tientallen jaren meekan. Als men hem vaten ter reparatie brengt, zijn het dan ook meestal dingen die anderen maakten. ‘Aan m'n eigen werk verdien ik nooit een cent, dat gaat niet kapot’, zegt de kuiper, die zich het recht voorbehoudt vaten, die van al te slechte kwaliteit zijn, niet te herstellen. ‘Dat zijn van die vaten, die alleen mooi zijn als je aanneemt, dat een kleermaker of een bakker ze gemaakt heeft’. Geen kuiperswerk dus.
Bossert laat ons zien wat een kuiper met de hand maken kan. Grote kamen en kleine kamen, tobben en kuipen, vaten en kaasvormen, botermouten en weivaatjes. Ze voelen alle van binnen fluwelig aan. Het hout is geschaafd en nageschaafd en gepolijst, tot het geen oneffenheid meer vertoonde. En het is geen vuren of grenen, voor welke houtsoorten, wat de kuiperij betreft, Bossert een diepe minachting heeft, maar keihard teakhout.
Eigen model-schaaf.
Om zijn duigen in de vereiste vorm te krijgen heeft de kuiper een keur van stevig oud gereedschap. Toen de schaven niet naar zijn zin waren en hij er niet de sierlijke ronding mee kon krijgen die hij wenste, heeft hij zelf een schaaf gemodelleerd en daarnaar een paar stukken gereedschap laten maken. Het lijken wel schaatsen, die schaven, maar als Bossert ze demonstreert ziet ook de leek, dat alleen deze het goed kunnen doen. Ze gaan tientallen jaren mee.
Bossert maakt zijn kuipwerk met het oog op het gebruik, dat er van gemaakt moet worden. De kuipen moeten bestand zijn tegen pekel, tegen allerlei vochtinwerking. Ze mogen nooit gaan lekken en moeten de afmeting hebben, die de boer past. Een groot botervat moet even solide zijn als een klein weivat.
Er hangt in deze werkplaats een prachtige collectie oud gereedschap. De ‘Bossert-schaaf’ die de kuiper zelf ontwierp, heeft er de ereplaats. Dan is er een schaaf voor de kim, een kuiperskroos, een groot aantal passers, een reeks oude messen, met handvaten aan weerszijden en te midden daarvan prijkt ook een halve klomp, met een ondefinieerbare massa er in. Bossert legt uit, dat deze ‘smurrie’ lijnkoek is. Bij reparaties gebruikt hij dit om te zien of de boom in de kim zit.
In een hoekje ligt ook een hoopje ijzer, een onmisbaar iets: het is een rooster, dat Bossert buiten opstelt en waarin hij een vuurtje stookt. Echte ambachten werden vroeger altijd voor een groot deel buitenshuis bedreven. Zo ook het kuipersvak. De reparaties geschieden goeddeels voor de deur. Bossert stelt zijn rooster op, steekt er de brand onder en plaatst er een bodemloos vat omheen.
Deze eenvoudige methode dient om de vaten aan de buitenkant warm te krijgen en daardoor de metalen banden beter op hun plaats te kunnen brengen. ‘Je moet er nog extra voor betalen’, zegt Bossert een beetje sarcastisch, omdat het zo’n oude ambachtsman iets dwaas lijkt, dat je bijzonder geld moet geven, om je werk te kunnen doen op het stoepje voor je eigen huis.
Kuipen is een ambacht, dat spieren, een vast oog, een vaste hand, liefde voor het materiaal en voor het doel, waartoe de vaten dienen, vereist. De machine heeft veel van dit handwerk weggenomen, zij doet het vlugger en goedkoper, doch de wijze boeren uit de omtrek van Hoorn weten, dat als ze een kuip nodig hebben, waar ook hun kinderen nog plezier van zullen beleven, ze een kuip van Bossert moeten hebben. Daarop bijt de tijd zich een stuk uit zijn tanden.