Luut Kamper kon als jonge knul aardig leren. Dus toen Urk in 1947 een mulo kreeg, behaalde hij vlot zijn diploma. Hij liep daarna een tijdje als postbode en boog zich over de vraag wat hij verder wilde met zijn leven, toen de verhalen van zijn vrienden in het weekeinde steeds mooier werden.
Veel van zijn vrienden werkten als visserman. Het waren de gouden jaren zeventig. Dankzij de efficiënte boomkorvangstmethode en doordat de fileerderij de afzet vergrootte, werd er veel geld verdiend. Zijn vrienden haalden in ieder geval meer geld op dan hij als postbode binnen harkte. ‘Ik was een dief van mijn eigen portemonnee als ik niet ook ging vissen.’
Zijn vrouw kwam niet van Urk. Zij was in de jaren vijftig vanuit Vroomshoop naar Urk gekomen om er als gezinsverzorgster aan de slag te gaan in gezinnen waarvan de moeder ziek of overleden was. Ze zou alleen komen om te werken, maar ze werd verliefd op een Urker.
Het idee dat haar man de hele week van huis zou zijn, stond haar tegen. Ze was het niet gewend.
Rampnacht oktober 1954
Luut Kamper twijfelde zelf ook. Hij wist hoe gevaarlijk het vissermanbestaan kon zijn. Hij dacht terug aan die eerste maandagochtend van oktober 1954, toen hij met zijn middelbare schoolvriend Kees Kapitein op de bus had staan wachten. Ze zouden aan de militaire dienstplicht beginnen in het Brabantse Ossendrecht.
Kees was onrustig. Hij liep steeds om de bus heen.
‘Wat kijk je toch, Kees?’ vroeg Luut. Hij antwoordde dat hij uitstel van de dienstplicht had aangevraagd om met zijn vader mee te kunnen vissen. Ze zaten al in de bus toen vader Kapitein op een oude damesfiets kwam aansnellen, zwaaiend met een telegram. Kees sprong uit de bus, intens blij dat hij niet in dienst hoefde.
Die week verging kotter UK174 waarmee Kees Kapitein was uitgevaren. Van de kotter, van Kees zelf en van de andere bemanningsleden is nooit een spoor teruggevonden. Het ongeluk gebeurde in dezelfde nacht waarin de bekende Urker Jan van den Berg op zee bleef. Zijn kotter UK60 doorstond de storm wel, net als de andere bemanningsleden, op wonderbaarlijke wijze.
Een andere middelbare schoolvriend van Luut had zich ook aan boord van de UK174 bevonden, Kees Korf.
‘Jij hebt maar geluk gehad,’ zeiden dorpsgenoten hem toen hij met verlof van de militaire dienstplicht een weekeinde terug was in het dorp.
Luut Kamper nu, vergoelijkend: ‘Mensen weten soms niet wat ze moeten zeggen.’
Sociaal werker
Zijn vader heette ook Luut, net als zijn grootvader. Hij had ook voor de keuze gestaan waar hij nu voor stond. Zou hij visserman worden?
Zijn vaders vader voer wel op een kotter, de UK145. ‘Maar die is vroeg gestorven. Een broertje van hem was al op achtjarige leeftijd overleden. Mijn vader bleef alleen achter met zijn moeder. Zij was bedlegerig en had veel zorg nodig. Mijn vader wilde in de buurt blijven om haar te verzorgen. Daarom ging hij uiteindelijk niet naar zee.’
Twintig jaar lang – tot 1948 – werkte vader Kamper als conciërge op de Wilhelminaschool, de grote lagere school bij de vuurtoren midden op het oude dorp van Urk. Daarna werkte hij als verzekeringsagent, tevens ‘sociaal werker’.
Vader Kamper zat namelijk ook in de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk, waarbinnen hij verantwoordelijk was voor de diaconie. Hij regelde de steun voor de vissersvrouwen die weduwvrouw waren geworden. Zij vonden het vervelend als het bekend werd dat zij steun kregen van de kerk. ‘Zo gaat dat in een klein dorp, daar wordt over gepraat,’ zegt Luut. Vader Kamper combineerde zijn bezoekjes als verzekeringsagent daarom met het uitdelen van de geldzakjes van de steun. ‘Dan kwam niemand erachter wie er nu precies steun kreeg.’
Sterrenhemel
Ook al aarzelde zijn vrouw, dacht hij zelf terug aan het noodlot van zijn middelbare schoolvrienden en was zijn vader er nooit aan begonnen – Luut Kamper besloot toch om naar zee te gaan.
‘Laat ik eerlijk zijn,’ zegt hij. ‘Geld kan een hoop goedmaken.’
‘We moesten keihard werken, van maandagmorgen vroeg tot zaterdagochtend. We maakten 120 uur per week, maar we verdienden goed. Mijn vrouw en ik zijn verstandig met ons geld omgegaan. We konden er een mooi huis van kopen.’
‘Ik heb nooit een hekel gehad aan het vissermanbestaan. Als ik ’s nachts alleen wacht liep onder de sterrenhemel, dan kwamen er dingen in me los, gedachten en gevoelens. Ik werd even stil gezet bij de almacht van de dingen. Dat waren mooie momenten.’
Maar Luut Kamper ervoer ook de andere kant van de zee. Bij stormen, als alles van dek werd geslagen, voelde hij de kracht van het water. Dan dacht hij terug aan zijn middelbare schoolvrienden en die oktobernacht van 1954.
‘Het weer was heel slecht deze week, hoe was het bij jullie?’ vroeg zijn vrouw dan bij thuiskomst.
‘Het viel allemaal wel mee,’ zei Luut dan, ook als het niet meeviel.
Heimwee
Na zeven jaar besloot Luut Kamper toch te stoppen met vissen. Niet omdat zijn vrouw het niet meer volhield, of omdat hij het te spannend vond. Het was zijn dochtertje dat hem aan de wal hield.
Zodra vader vertrok, werd zij ziek, misselijk, beroerd. Iedere week opnieuw. De dokter wist niet wat haar mankeerde. Tot hij zei: ‘Ik ben erachter. Ze heeft puur heimwee.’
Toen hoefde Luut niet lang na te denken. Hij stopte met vissen, onmiddellijk.
Hij kon niet meer terugkeren als postbode. Hij besloot zich te laten omscholen tot loonadministrateur. Het vergde wel wat doorzettingsvermogen om zichzelf een ander vak te leren, zegt hij. Maar doorzetten, dat had hij aan boord wel geleerd. Hij heeft nog jarenlang met plezier in de loonadministratie gewerkt. Al blijft Luut Kamper trots dat hij ook als visserman is geweest.
Luut Kamper vertelde zijn verhaal in het vertelcafé op Urk, op 17 juli 2018.
Foto: Haven met dorpsgezicht, Urk, Zuiderzeecollectie, 1954, vervaardiger: Siebe Jan Bouma. Copyright: BY-SA