Kerkgang Volendam
Zondagmorgen: Klokgelui, naar de kerk!
Nog niet zo lang geleden was de zondag de enige dag dat niet gewerkt werd; een rustdag, ‘de dag des Heren’. Men kleedde zich in zijn beste kleren, de ‘pronkdracht’. Het hoofd bedekt met kap, hul of hoed en eerbiedig gebogen. De dienst was ter bezinning, maar het naar de kerk gaan was een belangrijke sociale ceremonie waar men elkaar ontmoette. Zien en gezien worden, wij en zij, de kerk bindt de gemeenschap. Een hele cultuur was eraan verankerd.
Katholieke Kerk
Doorgaans worden vissersdorpen verbonden met de strengere richtingen van de gereformeerde gezindte. Dat is meestal ook terecht. Maar Volendam is een roomse uitzondering in de calvinistische kuststreek langs wat eens de Zuiderzee was. Volgens deskundigen bepaalt dat katholiek zijn de eigenheid van Volendam – en andersom. Tot 1860 gingen de katholieke Volendammers in Edam naar de kerk. Men liep daarheen via het vaak slecht begaanbare Volendammerpad. Ook om begraven te worden of om te trouwen moest men daarheen – al stapten huwelijksparen ook wel in het bootje. Na veel omwegen kreeg Volendam in 1860 eindelijk een eigen kerk: de Vincentiuskerk. Bekend is ook de bedevaart naar Kevelaer: vele Volendammers begeven zich dan naar de genadekapel te Kevelaer, net over de grens met Duitsland, in een pelgrimstocht. Daar kreeg in 1641 de marskramer Hendrik Busman een roeping om een klein heiligdom te bouwen. De protestante gemeente binnen Volendam beschikt al sinds 1658 over een zogenoemde stolpkerk, voortgekomen uit de cultuur van schuurkerken.
De Stichting Volendammer Klederdracht is opgericht 18 mei 1955 voor het behoud van de Volendammer klederdracht, zoals deze al eeuwen gedragen wordt. Deze Stichting heeft als doelstelling de Volendamse klederdracht zo volledig en oorspronkelijk mogelijk te handhaven en het dragen ervan te bevorderen.
Klederdracht
De zondagse dracht is te herkennen aan de blauwe rok en de boezel met het blauwe lint en blauwe strikbanden. Naar de hoogmis werd meestal het kletje gedragen maar sommige vrouwen droegen wel een jak, de hul en een dasje. Al droeg je drie slag kralen aan het gouden slot, er werd altijd een dasje gedragen. De meisjes hadden zondag het gekleurde kleedje aan. Met mooie versierde fluweeltjes op de mouwen, afgezet met kant en galon. Op de rok een fluwelen band en mooie knoopjes op het lijf van het kleed. Het slotje werd op de oude manier achter gedragen en het dasje werd achter gestrikt, zo dat het slotje zichtbaar was. De jongens in een kopie van de vader, alleen de broek is van fluweel -dit is voor de man in onbruik geraakt maar bij de jongensdracht nog gebleven. De pet werd door de jongens en mannen niet in de kerk gedragen en de mannen zaten ook achter in de kerk. Dit is globaal de dracht want kinderen onder de vier gingen niet naar de kerk. Dat kwam pas rond de eerste communie, zo om en nabij je zevende jaar. De mannen hadden hun zondagse kleren aan: een befje, steepte baai, blempie en de pijbroek, schoenen met gespen en de zijden doek met pet.
Vincentiuslied
Vincentius die temidden, dier grote menigte staat
Die ’t goddelijke Lam aanbidden, gekleed in ’t wit gewaad
Hoe glanst in licht der glorie, de zegepalm in uw hand
Hoe straalt uw kroon van luister, zo klaar in ’t hemels land (bis)
Met hart en ziel en krachten, hebt gij de Heer uwe God
Volkomen boven alles, bemind naar het hoogste gebod
Nu noemt u God vol goedheid, geen dienaars meer maar zijn vriend
Nu hebt g’in Gods aanschouwing, uw eindloos heil verdiend (bis)
O zie dan in de golven, van ’s werelds woelige strijd
Ons kleine vaartuig sling‘ren, uw machtige naam gewijd.
Vincentius! Ginder zijt gij, ons havenlicht aan de kust!
Help ons dan veilig binnen, bij God in d’eeuwg’ge rust (bis)