“Om 8 uur zagen wij overal water op de straten komen en weldra kwam D. thuis, die ons aanraadde maar het noodigste naar boven te brengen daar hij vreesde, dat er ergens een doorbraak zou zijn, maar aan een andere kant dan waar het van nacht gevreesd werd. Wij togen dadelijk aan ’t werk, om eerst het allernoodigste naar boven te brengen wat later gevolgd werd door allerlei lichte meubelen enz. Intusschen was het water al harder en harder komen aanzetten; weldra in stroomen en later gelijk een waterval zoo hevig dat wij soms ons werk vergaten en met ontzetting naar de watermassa stonden te kijken.
Japie vond het prachtig, had geen oogenblik angst en stond erbij te huppelen en te springen en riep dan af en toe: Opa en Oma komt U nu toch weer eens kijken zooveel water. Eerst vleiden wij ons nog met den hoop, dat ons huis misschien droog zou blijven, daar het zooveel hooger staat dan de huisjes in de … ; wij hadden zooiets nog nooit bijgewoond, maar toen het daar weldra vol werd kwam het water in onzen tuin: wij wilden onze kippen nog in het schuurtje dien te bergen, maar zij werden met de stroom meegevoerd tot achter in den tuin en zoo moesten wij al onze mooie kippen, 17 kippen met een haan, voor onze oogen zien verdrinken, och, wat vond ik dat vreeselijk: later waren wij toch maar blij, dat het dadelijk gebeurd was, want ook in het schuurtje waren ze toch verdronken. Uben had ons verteld dat om 11 uur het water misschien nog zakken zou, doordat de eb dan intrad, maar toen het 11 uur was bemerkten wij er niets van en het water naderde al meer en meer ons huis en wij brachten maar naar boven, zette het buffet en de groote waschtafel op kisten, plaatsten de boekenkast op de vensterbank en deden wat wij maar konden, tot wij eensklaps overal het water op de vloer zagen komen. Toen vlogen wij nog naar boven met allerlei noodige zaken, doch toen wij weer beneden kwamen was het water al zoo hoog in de kamers, dat wij er niet meer in konden. Wij moesten het dus opgeven en waren ook doodmoe.