'Aan wal brengen van de vis. Vanuit een vlet wordt vis aan de wal gebracht te Monnickendam bij de Lange Brug. Een man reikt een mand aan', datering: 1930-1940, Zuiderzeecollectie, Zuiderzeemuseum, Vervaardiger onbekend.
De grootouders van Willy woonden in Monnickendam ‘aan de verkeerde, onveilige kant van de dijk’. Dat moest wel, want haar grootvader was vishandelaar. Als een vissersschip met nieuwe handel de haven binnenvoer, klonk de haringklok. Grootvader moest er snel bij zijn om nieuwe handel te kunnen inslaan.
Monnickendam was toen een kleine plaats, waar iedereen op de een of andere manier zijn geld met de vis verdiende, vertelt Willy. Niet met het vissen zelf, maar met de handel, de verwerking en de rokerij.
Met een handkar trok haar grootvader langs de boeren om de vis te verkopen. Een tijdje had hij ook een trekhond, weet Willy nog, ‘Bello’. Haar grootmoeder verdiende wat bij met het spleten van paling en makreel. Ze reeg de visjes aan de stokjes waaraan ze in een rookkast hingen. Ansjovis fileren, deed ze ook, een pietepeuterig vettig klusje.
‘Mijn grootouders waren heel arm. Het waren net de aardappeleters, zo sober leefden ze. Als kind had mijn vader nog met een pannetje naar de Waag gemoeten om gortpap te halen. Daarom snap ik niet dat hij me daar dumpte. Nee, dat begrijp ik tot op de dag van vandaag niet. ’
Haar moeder overleed op jonge leeftijd. Waaraan en hoe, weet Willy niet, haar werd niet meer verteld dan sec het overlijdensbericht. Haar vader vestigde zich later met een tweede vrouw in Soest. Daar werden nog halfbroertjes en -zusjes. Voor Willy was geen aandacht meer.
Haar grootouders leidden niet alleen een armoedig bestaan, ze hadden ook nog eens last van overstromingen. Hun huis aan de ‘verkeerde’ kant overstroomde ieder jaar wel een keer, toen de Afsluitdijk er nog niet was. ‘Het water stroomde onder de eettafel door. Ik zat lekker te pootjebaden. Als het te gevaarlijk werd, stuurde mijn grootmoeder me naar boven. Ik vond het als kind wel leuk. Met een bootje voeren we naar de bakker om brood te halen, dat vond ik prachtig. Maar mijn grootmoeder vond het vreselijk. Zij zat met al die prut en de rotzooi als het water weer was gezakt.’
Na de voltooiing van de Afsluitdijk verdiende grootvader nog minder, tot niets. De visserij liep terug, er was niets meer om te verhandelen. Grotere ondernemers stapten over op de handel in Noordzeevis, maar daarvoor had grootvader te weinig kapitaal. Hij kreeg geld van de Zuiderzeesteun, 5 gulden per week. Dat was een enorm bedrag, vertelt Willy. Van de kerk en het Armenbestuur samen kregen ze ook nog eens 3 gulden.
Grootmoeder was blij dat haar huis nu niet meer overstroomde. Ze hoefde nu ook niet meer aan de haven te blijven wonen om de haringklok te kunnen horen. Verhuizing na verhuizing volgde. Want telkens als grootmoeder tijdens een wandeling door het dorp een huis ontwaarde dat goedkoper was in de huur, laadde grootvader de trekkar weer vol met huisraad.
In 1938 overleed grootvader en woonde Willy alleen met haar grootmoeder. In de oorlog begon ze te werken als coupeuse in Amsterdam. De inkomsten waren meer dan welkom, maar verder vond grootmoeder het niets. Ze hield haar kleindochter liever dicht bij zich.
Willy genoot juist van de wereld die ze nu binnenstapte. De reis met het trammetje was al een belevenis en enorm gezellig, met de Volendammer meisje en visventers. Elke dag zaten dezelfde mensen in de tram. Ze kletsten en zongen. En als de tram bij ijzig weer een brug niet op kon, hadden de passagiers samen de grootste lol.
In die tijd leerde ze ook haar man kennen, Jan Meerman uit Edam. Hij werkte als meubelmaker bij zijn oom, maar vestigde zich na hun trouwen in 1946 met Willy in Monnickendam. Zij wilde beslist niet weg uit haar geboortestad. Bovendien konden ze bij grootmoeder intrekken. Een eigen huis konden ze niet vinden, er was een groot tekort aan woningen.
Toen in 1949 hun oudste dochter werd geboren, wisten ze een van de tien nieuwe huurwoningen van Monnickendam te bemachtigen. Het werk bij de meubelmakerij liep af en haar man kreeg een baan op de NDSM-werf, zoals zoveel plaatsgenoten. Hij werkte er tot zijn pensionering.
Dankzij zijn vaste baan had Willy’s eigen gezin een bestaanszekerheid waarvan haar grootouders niet hadden kunnen bedenken dat die ooit zou bestaan.
Het huwelijk van Willy was minder gelukkig en liep uit op een scheiding. Willy hield er wel een vijf kinderen en een grote familie aan over, en daar is ze enorm dankbaar voor. Niemand werkt er meer in de vis, zoals haar grootvader deed, maar dat het merendeel van haar familie in Monnickendam is gebleven, maakt alles goed.
Extra bijschrift onder de foto, ingezonden door Cor Visser, voorzitter Marker Museum:
Op de foto staat op de wal Jaap Schooneveld (Jaap de Knarser). In de kubboot Cornelis (Kees) Sta van Uiter en Jaap Sta van Uiter (rugzijde). Het verband onder de pet had te maken met een ruzie bij cafe de Hoop (Fluwelenburgwal Monnickendam) tijdens een kermis. Kees is toen door het raam gevallen of gegooid.