Verhaal

Klei scheppen voor droge voeten

Fallback image Zuiderzee Redactie icon location Etersheim

Het gaat maar net goed, die januarinacht in 1916. Het zeewater slaat tegen de ruiten van de woningen en boerderijen langs de Zuiderzeedijk tussen Edam-Noord en Schardam. Het kerkje luidt de noodklok en met man en macht worden de eerste gaten in de dijk provisorisch gedicht met hooizeilen en zandzakken. Het waterpeil is 2,20 NAP (Normaal Amsterdams Peil), gelijk met de kruin van de dijk. Die houdt het uit, maar de buitenkant wordt zwaar beschadigd.

Dijkversterking bij Etersheim

13-14 januari 1916: Noordwesterstorm. Waterland, boven Amsterdam, van Monnickendam-Edam-Purmerend-Zaandam verdwijnt onder water. Op Marken spoelen 20 huisjes weg, en verdrinken 16 mensen. Pas in maart wordt de zeedijk gedicht.

In juni 1916 is de aanbesteding van het herstel en de versterking van 9,4 km zeedijk, met ongeveer in het midden het kleine dorpje Etersheim, een buurtschap van Oosthuizen. De dijkenbouwers zien direct mogelijkheden in de Etersheimerbraakpolder (48 ha). Daar ligt een flink pakket zeeklei dat kan worden gebruikt om de dijk, na het versterken, mee af te dekken. Er waren toen nog nauwelijks mechanische hulpmiddelen. Alle werkbare dagen van de week zijn er 100-300 mannen in dag- en nachtploegen aan het klei scheppen. Dat is bijzonder zwaar werk. Een kubieke meter klei wordt opgeschept in 30 kruiwagens.

 

In augustus worden 18 telefoonpalen geplaatst voor het herstel van de communicatie. Hulp wordt gevonden bij Werkspoor dat een stoomlocomotief met lorries uit de mijnen beschikbaar stelt. De eerste opgave is daarom een oprit voor het treintje aan te leggen vanuit de polder omhoog naar de dijk (september 1916). In oktober kan worden begonnen met klei rijden. Als de trein met kiepkarren arriveert kan worden begonnen met het echte werk. Aan de zeekant worden bakschepen met zand aangevoerd. Zandspuiters vullen de gaten. Op 19 november slaat een hevige storm zandbakken, dekschuiten, de baggermolen en een zuiger tegen de glooiing. In twee dagen is alles weer vlot. De storm heeft ook 12 meter van een steiger weggeslagen.

 

Er is nog een belangrijk karwei: de waterkering in de dijk. Een 2,5 m brede en 7,5 m diepe kleikist in de hele lengte van de dijk voorkomt dat zeewater onder de dijk door kan binnendringen en zich vermengen met het zoete grondwater van het land. Vooral in de polder bestaat het gevaar dat de dijk ondergronds nog zal doorbreken. Gelukkig blijkt die zeewaterkering in tact. Tot 26 november, als de opzichter met grote schrik constateert dat een deel van de binnendijk is gaan afschuiven. Een ingenieur van Waterstaat had dit als een onwaarschijnlijk risico beoordeeld, maar dit blijkt een verkeerde inschatting. Snel worden er keerschotten aangebracht om het gevaar in te dammen.

 

Ondertussen worden er in een zeer wijde omtrek wilgen geknot. Van dit rijshout worden dikke matten gevlochten van ca. 8x8 m voor het leggen van een nooddijk aan de buitenkant. Voor één mat zijn zo’n duizend takken nodig. Er worden vaak tien matten op elkaar afgezonken. Voor het stuk van ruim 9 km dijk moeten in het vroege 1917 dus vele tienduizenden wilgen worden geknot. De zandzuigers pompen de ruimte tussen de dijk en de nooddijk vol en daarop wordt klei als waterdichte deklaag aangebracht, en daarop puin en grote stenen gestort, liefst basaltblokken om de golven te breken.

 

In onze tijd, honderd jaar later, is het nog nauwelijks voor te stellen dat het werk rond de jaarwisseling (1916/17)  drie maanden komt stil te liggen omdat de Zuiderzee stijf bevroren is. Pas in maart kan er weer zand worden aangevoerd en nog is de ellende niet over, want sneeuwstormen in april (1917) maken het project voor de zoveelste keer onwerkbaar.

 

Ondertussen wordt de polder steeds dieper. Het plan was aanvankelijk om een meter of anderhalf klei te ontgraven tot 4,5 m diepte (onder NAP), maar het wordt snel duidelijk dat er veel meer klei nodig zal zijn. Er wordt contact gezocht met eigenaren van andere aan de dijk gelegen percelen, en die worden onteigend, maar het treintje werkt efficiënt in de Etersheimerbraakpolder en de deskundige van Waterstaat zegt dat de kleiput, zoals hij al spoedig in de volksmond gaat heten, nog wel een paar meter kan worden uitgegraven (-6,50 NAP). Zo wordt de kleiput het diepste punt van Noord-Holland (- 6,64 NAP) en daarmee een toeristische attractie. Zoals gezegd was dit een ernstige misrekening, want de binnendijk gaat afschuiven. De binnendijk moet ter plekke grotendeels worden afgegraven en opnieuw aangelegd, hetgeen extra werk en kosten met zich meebrengt.

De IJzeren Man wordt ingebracht, een van de eerste baggermolens. De machine, die officieel Excavateur heet, is berekend op het werken met slappe grond (bagger) en niet geschikt voor het afgraven van zware grond met klei en zand, de kettingen knappen geregeld en de machine levert nauwelijks een bijdrage. Zijn naam doet hij onder deze omstandigheden geen eer aan.

 

Overschatting en onderschatting komen in het dagboek van de dijkversterking van Etersheim geregeld voor. Bij steekproeven, letterlijk prikken in de dijk om de samenstelling en sterkte te beoordelen, om de 4 meter, blijken er meerdere zwakke plekken in aanwezig die extra maatregelen vergen. Meerdere leveringen zand, klei, stenen, palen en ander hout moeten worden afgekeurd. Regenwater dat in de hele polder valt verzamelt zich op de diepste plek, de kleiput. Teneinde het kleischeppen te kunnen continueren worden de aannemers gesommeerd extra pompen in te zetten. De kiepkarren worden soms zo vol geladen dat de locomotief de trein niet tegen de helling omhoog kan trekken.

Overigens is het tien jaar na de watersnoodramp 1916, dus in 1926, alweer nodig om de dijk te versterken. Hij wordt dan tevens opgehoogd tot 4,20 m. Het weinige dat daarover wordt vermeld is, dat naar verluidt 3-6 lorries omsloegen in de bocht die nu nog in het landschap is terug te vinden, vlakbij de Etersheimerbraak poldermolen. In 1926 wordt ook begonnen met de aanleg van de afsluitdijk, die in 1932 gereed komt. Het peil wordt daardoor constant (-0,40 NAP), afgezien van het opgestuwd worden van water tijdens stormen.

 

Honderd jaar na het rampjaar, dus in 2016, woedt er een hevige discussie of en hoe de dijk wederom, maar nu duurzaam, kan worden versterkt om droge voeten te garanderen voor nog eens minstens honderd jaar; bij verdere zeespiegelstijging ten gevolge van de opwarming van de aarde en een verwacht extremer klimaat.

 

Merkwaardig is, dat van dit hele project, dat 1916 -1918 liep, geen letter in de kranten uit die tijd te vinden is, terwijl er toch vele hachelijke momenten te melden waren. Gelukkig dat iemand de taak had een dagboek bij te houden van de dijkversterking tussen Edam-Noord en Schardam, zo kon er in Het Schooltje van Dik Trom, het kinderboekenmuseum in Etersheim, in de zomer van 2016 een tentoonstelling over worden ingericht en de verhalen konden worden verteld van de kleischeppers die ter plaatse zorgden voor droge voeten.

 

Verteld door Peter Fiedeldij Dop, oktober 2016. Met dank aan Margreet Lenstra van het Waterlands Archief waar het dagboek van de dijkversterking (20 juni 1916 tot 19 april 1918) werd teruggevonden, Kees Degeling voor het lezen van het handschrift en het maken van een uittreksel, Jetty Voermans van Stichting Dijk en Kust voor het vinden van de historische foto’s in het Noord-Hollands Archief, en het kinderboekenmuseum Het Schooltje van Dik Trom.