De onderhoudsplicht voor de Wakkerendijk rustte in 1916 op de verhoefslaagden onder de schouw van het waterschapsbestuur, een regeling die nog uit de Middeleeuwen dateerde. Maar de sinds 1899 in de keur voorgeschreven afmetingen waarop de Wakkerendijk moest worden onderhouden, zijn bij de schouw niet gehandhaafd, schrijft Margriet Mijnssen-Duthil in haar tweedelige kroniek van het waterschap Vallei & Eem. Men zag er de noodzaak niet van in. Het bestuur van het Waterschap Eemnes heeft deskundige voorlichting en leiding bij de uitvoering van het werk altijd afgehouden. Na de stormvloed constateerde de opzichter van Rijkswaterstaat dat de dijken slecht en vooral ondeskundig zijn onderhouden.
Bij de mennegaten of doorritten – de zwakke plekken - in de Wakkerendijk moest steeds voldoende klei liggen om ze te kunnen dichten. De doorritten werden ’s winters gevuld met zand waartegen aan het buitentalud kleizoden werden gelegd. Dat was onvoldoende. Tussen zand en zoden moest een kleilaag van minstens 30 cm dikte worden aangebracht of nog beter een zomermat van roggegluid (gezuiverd roggestro).
Ook enkele duikers onder de dijk waren in slecht staat. Gedeputeerde Staten eisten dat het nagelaten dijkonderhoud alsnog in een keer zou worden ingehaald. Dat zou echter enorme kosten voor dijkplichtigen betekenen, omdat de benodigde klei daarvoor heel moeilijk te krijgen was.
In 1919 besloot het waterschapsbestuur de onderhoudslast van de Wakkerendijk over te nemen. Een jaar later werd een begin gemaakt met de verhoging en verzwaring van een deel van de dijk. De bomen op de dijk moesten daarvoor wijken en er mochten nog maar 83 mennegaten overblijven. De mennegaten bleven wel in onderhoud bij de vroegere dijkplichtigen. Gedeputeerde Staten eisten dat de dijk in de keur van 1899 voorgeschreven hoogte krijgt (minimaal 3.50m + NAP). Het waterschap traineerde de zaak in de hoop met dat de plannen voor de afsluiting van de Zuiderzee en de Eem de noodzaak voor zo’n zware ingreep zou vervallen. In 1923 ging Gedeputeerde Staten akkoord met een voorstel van het waterschap voor een minder ingrijpend plan voor de Wakkerendijk. In 1926 was het werk klaar.
De kade langs de Uiterdijken van de Zuidpolder, de Grote Maatskade, de kade van de Vennenpolder en de Gemenemaatskade zijn dan opgehoogd tot 1.50 a 1.70m + NAP. De Meentdijk verhoogd tot 1.70m + NAP en de zeewering versterkt. De Zomerdijk was niet langer de eerste kering voor het water van de Eem en het zeewater in de zomer. De Wakkerendijk bleef de echte zeedijk van Eemnes.
Lees ook: Mennegaten en dijkherstel.
Bron: Margriet Mijnssen – Dutilh ‘Een vallei vol water, Waterschapskroniek Vallei & Eem1616 -2011’
Verhoefslaagden: personen die – op grond van de grootte van hun land - voor het onderhoud van een dijk werden aangeslagen
Keur: verordening
Duiker: koker onder de weg, door een dijk of dam voor het afvoeren of inlaten van het water
Dijkplichtigen: personen die verplicht waren dijken te onderhouden door arbeid, belasting etc.
op oude kadastrale kaarten is te zien dat bijna ieder erf een eigen mennegat had.