Het Vrouwtje van Stavoren moet ooit schatrijk zijn geweest. Een vrouw die vele schepen naar alle gewesten kon laten varen en haar een grote rijkdom toebrachten.
Goud en zilver was wat zij begeerde maar ook dat is op den duur zo gewoon dat gewone goederen weer waarde beginnen te krijgen, althans zo dacht een van haar kapiteins erover. De vrouwe vroeg hem een kostbaar goed te gaan halen. De schepen die in de haven van Stavoren lagen voeren veel op de Oostzee en daar zag de kapitein een kostbare lading graan. Dat zou hij meenemen als het kostbaarste goed voor zijn opdrachtgever. Eenmaal terug vond de Vrouwe het te min om het in ontvangst te nemen of er haar geld mee te verdienen.
De kostbare lading werd ter plaatse overboord gezet en was het begin van de ondergang van Stavoren als welvarende havenstad. Een van de inwoners van het stadje die haar had horen zeggen dat zij opdracht had gegeven om de lading overboord te zetten had aangekondigd dat zij weldra tot de bedelstand zou vervallen. Ten bewijze dat dit niet zou gebeuren had zij een van haar gouden sieraden in de zee geworpen met de mededeling dat zij die nooit meer terug zou zien en zij dus ook niet aan armoe ten onder zou gaan.
De afloop is bekend: de ring kwam terug en de vrouw raakte alles kwijt wat zij bezat.
Het verhaal van het Vrouwtje van Stavoren was geboren, hoogmoed komt voor de val.
Maar wat is dan het belang van het Vrouwtje? Klein van stuk staat ze daar op haar sokkel naast de ophaalbrug van de stad Stavoren en kijkt uit over het water van de denkbeeldige Zuiderzee.
Het verhaal bestaat uit 14 coupletten, althans in de versie zoals die in 1972 bekend was.
1
Komt vrienden, hoort mijn lied, Dat duidelijk zal verklaren,
Wat eenmaal is geschied, Voor meer dan duizend jaren
Toen oud en grijs Stavoren, Nog bloeide op Frieslandz grond
En van zijn macht deed horen, De hele wereld rond.
2
Daar in die rijkste stad, Die jaarlijks duizend schepen,
Belaan met 's werelds schat, Haar haven in zag slepen,
Daar leefde in roem en eere, Een rijke weduwvrouw,
Wie voorbeeld ons zal leren, Hoe hoogmoed voert tot rouw.
3
Geen koper, neen maar goud, Zo sprak zij, siert mijn woning,
En 't huis voor haar gebouwd, Scheen 't woonhuis van een koning,
't Was al wat dóogen zagen, Vol vorstelijke praal,
En hoeft men niet te vragen, De stoep was van metaal.
4
De leuning was zeer schoon, Uit louter goed gedreven.
De Deurknop scheen een kroon, Met paarlen omgeven,
En brede zilveren platen, Geklonken aan de grond
Bedekten al de straten, Zover haar woning stond.
5
Daar treedt een zeekapitein, Haar bij de haven tegen,
Wat, sprak zij, zal het zijn, Wat schoons hebt gij verkregen,
Wat heerlijks brengt gij mede, Uit overzeesch gebied.
Uw schip ligt op de reede, Maar hoe, gij antwoordt niet?
6
'k Heb immers u balst, Het kostlijkst in te laden
Wat rondom de Oostzee was. En 't oog hier kan verzaden,
Wie zich aan prijs mocht storen, 'k vraag nimmer naar het geld,
De weduwe van Satvoren, Wordt niet teleurgesteld.
7
'k Bracht tarwe naar uw zin, Als 't edelst wat wij vonden.
Aan stuurboord kwam het in, Zooveel wij laden konden.
Hoe, gilt zij dol van zinnen, Hoe, tarwe? lage guit!
Bracht gij ze aan stuurboord binne, Zo werp ze aan bakboord uit!
8
Helaas, het kostelijk graan, Werd in de vloed geworpen,
Een grijsaard zag het aan, Uit een der naaste dorpen,
Beef sprak hij, beef o vrouwe, Wellicht lijdt gij eens gebrek
Dat nooit dit stuk u rouwe! Zwijg, sprak ze, grijze gek.
9
Zij lachte en greep haar ring, En wierp met luid geschater,
Terwijl zij henen ging, Hem weg in het woelig water.
Kijk, riep ze, dwaze kerel, Eer geeft de zee weerom,
Deez'schone ring en parel, Eer ik tot de arme kom.
10
Het duurde een dag of acht, Toen werd op haar verlangen,
Een grote vis gebracht, Zo pas in zee gevangen.
Maar sidderend zonk ze neder, Want reeds met de eerste snee,
Vond zij haar ring toen weder, Laatst geworpen in de zee.
11
Daar treedt een dienstknecht in. Uw schepen zijn verloren,
De zee zwolg alles in. Gods wraak rust op Stavoren.
Een andere knecht snelt binnen, En biedt een brief haar aan.
God, gilt ze woest van zinnen, Mijn glorie is vergaan.
12
Beroofd van goed en geld, Veracht van die haar kenden,
Werd ze, als doe oude meldt, ten prooi aan alle ellende.
Nog doet de nazaat hooren, Der hovaardij tot les,
Hoe 't vrouwtje van Stavoren, Nog stierf als bedelares
13
Nog ziet men aan het strand, Zoo rijk in vroeger dagen,
De Haven, gans verzand, Een zee van halmen dragen.
Maar ledig zijn die aren, Geen korel lacht u aan,
Als blijk wat hier voor jaren, Gods almacht heeft gedaan.
14
Ja, hoogmoed wordt verneêrd, Is wissen val beschoren.
Het werd ons hier geleerd, Door 't Vrouwtje van Stavoren.
Wilt vrienden eraan denken, Wat ook het lot u biedt,
't Is God, die 't u wil schenken, Doch hoogmoed past ons niet.
=====
En nu maar wachten op zaterdagavond 23 december 2017 als de nieuwe variant zal klinken en het Zuiderzeelicht zal gaan schijnen.
Het Vrouwtje is in 2000 een keer verplaatst, ze staat nu zichtbaar en onmisbaar naast de brug. Eerder stond het Vrouwtje aan de Havenweg waar de gemiddelde toerist nauwelijks langsliep voordat de nieuwbouw daar werd gerealiseerd.
Oude verhalen die in een nieuw jasje worden gestoken. Arthur Japin mag het verhaal van het Vrouwtje gaan herschrijven. Het publiek mag in de winteropenstelling van 23 december 2017 tot 6 januari 2018 in het Buitenmuseum naar het resultaat komen luisteren. In die periode schijnt het Zuiderzeelicht over het museum in Enkhuizen.
bijdrage geplaatst: 3 april 2017
afbeelding: auteur