De moeder van Jan van Altena (1939) had een hekel aan de Zuiderzee en alles wat daarmee te maken had. Ze was haar broertje kwijt geraakt aan het water. Op tienjarige leeftijd was hij verdronken, ten onder gegaan in de stroming van de Zuiderzee, die veel heftiger was dan die van het latere IJsselmeer. Ze keerde de zee en de vissersboten definitief de rug toe.
Toch kreeg ze verkering met een visser. Hij voer op een haringlogger op de Noordzee, zoals zijn vader ook altijd had gedaan. Die had het ’s zomers vissen op de Zuiderzee afgewisseld met het loggerswerk in de winter. Veel Marker vissers kwamen zo het jaar door.
Maar kon hij niet hetzelfde gaan doen als haar vader? Haar vader (Jan Roos) had altijd met een jol op de Zuiderzee gevist, maar na het sluiten van de Afsluitdijk was hij daar in de crisisjaren mee gestopt. Hij was de vishandel in gegaan. Met zijn jol voer hij naar de Achterhoek, waar hij een kleine kreek pachtte. Met de trein liet hij een ton haring uit Schevingen komen om die te verkopen aan de Achterhoekers.
Dat bood meer zekerheid, en ze waren minder vaak op dat enge IJsselmeer. Zijn vader is toen maar met zijn schoonvader meegegaan. Tot hij, vlak voor de oorlog, aan de slag kon bij scheepswerf Van Goor in Monnickendam. Het was een vaste betrekking, aan de andere kant van het water, vlakbij huis. Moeder Van Altena was verheugd.
De oudste broer van Jan volgde het voorbeeld van zijn vader. En na twee jaar ambachtsschool kon ook Jan bij Van Goor aan de slag. Dankzij zijn opleiding verwierf hij snel een gewaardeerde positie als maker van mallen. Hij had het naar zijn zin bij Van Goor, hield van het ambacht van het bewerken van metaal.
Toch bleef hij er niet. Hij had gehoord dat hij bij Esso meer kon verdienen. Hij was net getrouwd, wilde een huis kopen met zijn vrouw. Zij zag een hoger inkomen ook wel zitten.
Iedere drie maanden betaalde de raffinaderij de overuren uit. De echtgenotes van de Esso-medewerkers togen naar het postkantoor van Marken om de cheques te verzilveren. Allemaal uitgelaten vrouwen in dat halletje van het postkantoor. Ze hielden de vooruitgang cash in hun handen.
Bij Esso moest Jan onderaan beginnen als kok, zoals dat heette. Het kwam erop neer dat hij veel aan het schoonmaken was. Op aanraden van de personeelschef volgde Jan snel de juiste opleidingen. Hierdoor kon hij zich opwerken tot schipper, wat een interessantere functie was dan kok. En financieel nog aantrekkelijker. Hij voer de grote schepen tussen de depots en de raffinaderijen heen en weer.
Esso was een belangrijke werkgever op Marken. Er werkten een paar Markers op leidinggevende functies en zij dienden als referentie voor vele eilanders op zoek naar een vaste baan.
Als ze niet bij de Esso werkten, voeren ze op de binnenvaart of de koopvaardij. Een kleine minderheid werkte bij een fabriek in Amsterdam-Noord en kwam iedere avond thuis met etenstijd. De vrouw van Jan was lang niet de enige met een zeemanshuwelijk. ‘Zij voedde onze zoon eigenlijk gewoon alleen op.’
Veel liever was Jan bij Van Goor gebleven, zegt hij, nu hij op zijn carrière terugkijkt. ‘Ik had het wel anders gewild. Ik had mijn ambacht graag verder ontwikkeld. Maar zo ging dat doen, we kochten een huis, we waren jong, we zochten vastigheid.’ In de woning die ze toen kochten aan de rand van een terp, wonen ze nu nog steeds. Naar volle tevredenheid.
Jan van Altena vertelde zijn verhaal in het vertelcafé van Marken, 29 mei 2018.
Foto: 'Haveningang Marken. Een botter zeilt de haveningang binnen. Links een hellingschuur.' Zuiderzeecollectie, datering: 1910-1930, vervaardiger: Adriaan Gerard van Agtmaal.