Als kind en ook later logeerde ik vaak in Lemmer, het geboortedorp van mijn moeder. Ik vond het er altijd heerlijk, zo anders dan in de stad Amsterdam, waar ik opgroeide. Daarom hier mijn ode aan Lemmer.
Ode aan Lemmer
Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de oude Zuiderzee, wat had ik je als kind al lief.
Als ik na eindeloze uren water, met dichtgesnoerde keel, het silhouet zag
van de kerk en later, bij het passeren van het huisje op het Eindje van de Dam,
varend langs door golven gepolijste keien, de vuurtoren aan het zilvergrijze strand,
voelde ik me gelukkiger en vrijer, dan waar ter wereld ik ook kwam.
Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de oude Zuiderzee, ik ruik nog steeds je geuren, van
getaande netten aan de reling, de haven met haar zilte geur van vis en dan
de rokerij met paling aan de speten, de houtmolen aan de Zeedijk, en verderop de werf
met pas geteerde vissersschepen, het waswater op maandag in de steeg, de
geur van schone lakens op de bleek, maar ook die van het hûske en de tonneman.
Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de oude Zuiderzee, nog hoor ik je geluiden, van
houten klompen op de brug, het water klotsend aan de schoeiing, de misthoorn
eenzaam in de nacht, een schip dat kreunt tegen de boeiing, een dronken vent die lallend
lacht, uit een café een flard muziek, het zagen van de mastenmaker, de stoomfluit van de
houtfabriek, de Nachtboot die vertrekken moet, het 'Goeie' als een Friese groet.
Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de oude Zuiderzee, nog proef ik je gerechten, in
het huis aan de Zeedijk, waar ik zo vaak logeerde, en tante mij trakteerde op
trommelkoek met stroop, op aal met botersaus en palingen zo vet, dat het je kin langs droop.
Op suikerbrood, 'pareltjebrei ', en van die lange Friese Repen, een echte lekkernij,
gebakken vis met rijst en bruine suiker en 'sipelpomp' en dûmkes moeten er ook nog bij.
Lemmer, mooi vissersplaatsje aan de Zuiderzee, nog zie ik in gedachten, in de
sluis de Jan Nieveen liggen wachten, ik zie de oude haven, waar mijn moeder werd geboren, ik
zie vanuit mijn kamertje de polder, wuivend koren, ik zie de Langestreek, de Schans en aan de
waterkant, waar ik als meisje zat te dromen, zie ik de Lemmer 64 statig binnenkomen.
Maar wat ik het allerliefste nooit had willen zien, was aan de Vissersburen het dempen van de Rien.