Wat moeten vader en moeder Greuter in onzekerheid hebben geleefd. Dré Greuter heeft het zijn ouders nooit met zoveel woorden horen zeggen: ‘Er werd niet gepraat, er werd alleen maar gewerkt.’ Maar hij weet wel dat het jarenlang elke dag opnieuw de vraag was of ze die avond wat te eten zouden hebben.
Zijn vader werkte op een scheepswerf in Monnickendam toen in 1932 de Afsluitdijk werd voltooid. Tot die tijd kwamen vanuit alle Zuiderzeeplaatsen vissers naar Monnickendam om er hun schepen te laten bouwen. Zelf vissen deden de Monnickendammers amper. Van oudsher draaide het er om de vishandel, omdat Monnickendam was aangewezen als afslagplaats. Later kwamen daar de werven bij.
De vissersschepen uit Monnickendam stonden goed bekend, zegt Dré. Nieuwbouw, reparatie en schoonmaken, zijn vader deed al het werk dat voorhanden was. Bij de schoonmaakbeurt werd de aangroei van algen verwijderd met ‘een likkie dodekop’, een soort koperverbinding die de diertjes onmiddellijk deed slinken.
Toen na de Afsluitding de visserij terugliep, bleven de aanvragen voor nieuwe botters uit. Het werk liep terug. Het onderhoud werd ook steeds minder. Sommigen kregen een ‘doodskleed’ aan, zoals dat heette. Dat betekende dat vader Greuter en zijn collega’s het rottende hout weg timmerde onder platen van blik.
Van een vaste baan bij de werf viel vader terug op allerlei losse baantjes. Op een rokerij, op de visafslag, met kisten timmeren voor de handel. En zijn vader begon wat kippen te houden.
Zijn moeder liep met petroleum langs de deuren om wat bij te verdienen. Later, na de oorlog, zat ze thuis aan de keukentafel sprot te fileren. Dré moest meehelpen, het hele gezin sprong bij. Vooral in de winter waren dit belangrijke inkomsten. Anders haalde het gezin Greuter het eind van de maand niet. Alhoewel, de maand, zover keken zijn ouders niet eens vooruit.
Ja, zegt Dré, het was een droevige tijd.
Zijn grootvader was belanghebbende in Zuiderzeesteunwet, daardoor kon zijn oudste zoon naar de Ambachtsschool in Amsterdam. Vanuit de Zuiderzee werden de reis- en opleidingskosten betaald. Of zijn grootvader en vader zelf ook steun kregen, weet Dré niet. Ook daar werd beslist niet over gepraat. Er rustte een taboe op.
De armoede zette door in de oorlogsjaren. Begin jaren vijftig kwamen de IJsselmeervissers alleen nog maar naar Monnickendam voor noodreparaties. Daarna werd het langzaam beter. Meer Monnickendammers vonden een vaste baan, of ze profiteerden van de nieuwe wettelijke uitkeringen van de verzorgingsstaat die Nederland werd. Dré: ‘De AOW was een zegen voor Monnickendam.’
Vader kreeg een vaste baan bij rokerij Miedema. Daar verwerkte hij tot zijn pensionering vis die vanaf de Noordzee werd aangevoerd. Zijn vier zoons bleven wel trouw aan de scheepsbouw. Dré en zijn drie broers kregen een baan bij Hakvoort scheepsbouw, een Urker bedrijf dat in Monnickendam was begonnen met het bouwen van Noordzeekotters en dat zich later toelegde op luxe zeiljachten
Na ruim zeven jaar hield Dré het voor gezien bij Hakvoort. Bij een aannemersbedrijf kon hij meer verdienden. Van huis uit had hij meegekregen dat hij een mooi vast, maandelijks loon moest koesteren. Zijn ouders bleven op de centen letten. Toen ze van een AOW-uitkering leefden, fileerden zij nog altijd aal voor wat extra inkomsten.
In 1966 nam Dré zijn ouders voor een weekje mee op vakantie naar België. Met de auto. Ze waren maar wat trots op hun zoon die een eigen auto had gekocht van zijn eigen verdiende geld. Zijn ouders hadden de week van hun leven. Al werd ook dat vast niet hardop gezegd.
Dré Greuter vertelde zijn verhaal bij het vertelcafé in Monnickendam op 3 juli 2018.
Een interview met Dhr. A. Greuter is ook te zien op http://www.verhalenvanvroegermonnickendam.nl/
Foto: Botters varen de haven van Monnickendam uit Botters, de Monnickendammer haven uitzeilend, na de vis gelost te hebben. De MK 10 was eigendom van C. en Jan de Groot. Botter op de voorgrond met Marker man. Zuiderzeecollectie, Datering: 1940-1945, vervaardiger onbekend.