Foto uit een krantenbericht van 23 maart 1928. De vader van Cees Oosterbaan aan het werk in de visrokerij. Bovenschrift: 'Het tellen van de versch gevangen visch'. Onderschrift: 'Een reep bokkingen'.
De eerste doodsteek
Cees is importeur en exporteur van zowel vis als fruit. Zijn vader en grootvaders, van vaders én moeders kant, hebben alle drie een visserijberoep uitgeoefend. Vader Cornelis, geboren in 1905, was visgroothandelaar en grootvader was visventer. Grootvader van moederskant was visroker in Volendam, één van de laatsten die daar overbleven.
In 1932 begon Cornelis samen met zijn broer Johan in Monnickendam de vishandel genaamd de Gebroeders Oosterbaan. Ze huurden de helft van een pand waarvan de andere helft eerder was afgebrand. Hier werkten op drukke dagen soms wel 50 mensen. Het was smerig werk en de visrokers rilden van de kou. Daarom zorgde Cornelis vaak voor stoomkistjes, die hij vooral aan de vrouwen gaf om ze warm te houden. Zij hadden immers de dunste kleding aan.
De Zuiderzee was inmiddels afgesloten. Vader vroeg schriftelijk de Zuiderzeesteun aan, maar deze werd afgewezen. “Je had geen schijn van kans, ze probeerden zo veel mogelijk af te wijzen”, stelt Cees. Desondanks kon zijn vader als handelaar genoeg visafslagen bereiken om zijn handel in stand te houden, wat ook in de onderstaande brief als reden vermeld staat.
Hoewel Cees’ vader door de afsluiting er niet bepaald op vooruit zou gaan, zag hij de aanleg van de Afsluitdijk als een bijzondere historische gebeurtenis. Bovendien stond de veiligheid van Monnickendam na de grote overstroming in 1916 voorop, hoe erg de visserij er ook onder zou lijden. Cees vertelt dat eigenlijk niemand sprak over de mogelijke nasleep van de afsluiting; de Zuiderzeewerken werden onder de Zuiderzeebevolking gepropageerd als een grote noodzaak om de veiligheid te verbeteren. De gevolgen voor de visserij werden nauwelijks onderkend. “Niemand in Monnickendam had in de gaten hoe groot die viseconomie in haar totaliteit was”, benadrukt Cees
Hoewel vader geen Zuiderzeesteun wist te bemachtigen, lukte het hem wel om zijn ‘plezierritjes’ over de net aangelegde Afsluitdijk door de staat te laten vergoeden. De oversteek kostte hem 3,75 gulden en hij claimde de bedragen bij de gemeente, met de smoes dat hij vaak aan de overkant in Harlingen vis moest halen. Als belanghebbende kon hij zo toch van de Zuiderzeesteunwet profiteren, al was het maar om de sensatie.
Cornelis kreeg toestemming om kosteloos over de Afsluitdijk te rijden.
De tweede doodsteek
De afsluiting van de Zuiderzee zorgde ervoor dat het toen al arme stadje Monnickendam het nog zwaarder kreeg. Het werd toen nog meer afhankelijk van de afzetmarkt en het distributiecentrum in Amsterdam. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak nam deze afhankelijkheid alleen maar verder toe. “Heel Nederland stond op slot”, legt Cees uit. Amsterdam was de enige plaats waar de vishandel in die omgeving stand kon houden. Maar doordat veel joodse vishandelaren werden opgepakt, werd niet alleen in Amsterdam, maar ook in de omliggende plaatsen de viseconomie ernstig beschadigd. Toch kreeg vader als relatief succesvolle handelaar in 1940 schriftelijk toestemming van de bezetter om de stad Monnickendam met zijn auto en visvoorraad te verlaten.
De viseconomie in Monnickendam was na de oorlog zo goed als voorbij. De vraag naar vis herstelde zich niet, niet het minst omdat de vis van slechte kwaliteit was en de verbinding met Amsterdam slecht bleef. Steeds meer mensen uit Monnickendam gingen in de grote stad op de scheepswerven aan het werk. Hier was werkgelegenheid en het verdiende goed. Daarnaast was het roken van vis altijd al ‘minderwaardig’ geweest, legt Cees uit. Vooral door de slechte arbeidsomstandigheden. Hij illustreert dit met een foto uit de jaren vijftig. Zijn vader had een visrokerij overgenomen van iemand die failliet was gegaan. Vlak daarnaast werd een zigeunerkamp gevestigd, wat toen de negatieve beeldvorming over de visrokers in Monnickendam versterkte: het aanzien van beide groepen werd gelijkgetrokken.
De visrokerij met daarnaast een zigeunerkamp. Foto uit eind jaren vijftig.
Herstel
Vanaf de jaren zestig brak in het stadje een periode van nostalgie aan: oude panden werden geleidelijk gerestaureerd en de waarde van de oude visserscultuur werd meer ingezien. De identiteit van Monnickendam werd belangrijker en deze werd dan ook later gebruikt om het groeiende toerisme in de jaren tachtig aan te wakkeren. Zo was de historie van Monnickendam uiteindelijk het laatste redmiddel van de vroegere zogenoemde 'dode stad'.
Cees Oosterbaan vertelde zijn verhaal tijdens het vertelcafé in Monnickendam op 3 juli 2018.
Foto's: Cees Oosterbaan