In oktober 1872 komt er een verzoek om ook in de gemeente Stad Vollenhove straatverlichting in te gaan voeren. Inwoners van deze kleine stad in de Kop van Overijssel vinden het van belang dat er vooral in de wintermaanden meer veiligheid wordt geboden als er op belangrijke punten een straatlantaarn zou worden geplaatst.
Bij ieder onderwerp dat enig belang kent wordt terstond een Commissie in het leven geroepen. De burgemeester en een raadslid maken deel uit van deze raadscommissie die advies uit zal brengen aan de raad.
Binnen enkele weken is het advies klaar en op de volgende raadsvergadering wordt al besloten tot het plaatsen van straatverlichting gedurende de wintermaanden. De burgemeester merkt op dat er al ,,jarenlang" door inwoners van de gemeente wordt gesproken over het invoeren van straatverlichting. Dat is dan hoogstwaarschijnlijk in het circuit en netwerk van de burgemeester en eventueel raadsleden ter sprake gekomen maar nooit als officieel onderwerp bij de gemeenteraad.
In november 1872 wordt besloten tot het plaatsen van 13 straatlantaarns bestaande uit een paal, een arm en een lantaarn. De kosten worden geraamd op 525 gulden. De lantaarn kost per stuk 34 gulden. Een snelle rekensom leert dat 13 palen geen 525 gulden kosten. Maar een raadsvoorstel zag er in 1872 wel wat anders en minder onderbouwd uit dan heden ten dage. Het raadsvoorstel van toen zou nu niet eens de raadsgriffie passeren om reden van onvolledigheid.
Interessant is het om te zien dat het College een renteloze lening aan wil gaan bestaande uit 21 aandelen van 25 gulden en in tien jaar tijd af te lossen. Opnieuw zal er een commissie onderzoek gaan doen of er in voldoende mate op de lening ingetekend en probeert daar links en rechts belangstelling voor te wekken bij de gegoede burgerij in de stad. Met verschillende havezathen in de stad moet dat geen probleem zijn. Die 21 intekenaars waren snel gevonden, een korte rondblik leert dat waarschijnlijk de burgemeester, de twee wethouders en de gemeentesecretaris een bijdrage hebben geleverd, dan de drie raadsleden al dan niet bewoner van een havezathe en daarmee behorende tot de elite van de stad. Dan de bewoners van een havezathe die geen raadslid zijn, de verschillende predikanten, de gemeente geneesheer, de hoofdonderwijzer en verschillende welgestelde boeren en handelaren.
Kortom het geld voor de renteloze lening is binnen en het werk kan beginnen. De ambtelijke molen komt in beweging er komen verschillende verordeningen uit de koker van de ambtenaar. De gemeente wil best meewerken aan de renteloze lening maar het benodigde geld moet ergens vandaan komen: bij de burgers. De eerste verordening is om de plaatselijke opcenten te verhogen en de tweede verordening regelt de heffing en de invordering daarvan.
Het doet een beetje paradoxaal aan: de welgestelde burgers lenen een bedrag van 525 gulden aan de gemeente die dan vervolgens zegt wij slaan u in de komende jaren iets hoger aan in de hoofdelijke omslag (de inkomstenbelasting van die tijd). Een sigaar uit eigen doos, of de kost gaat voor de baat uit.
In het hele raadsvoorstel wordt niet gerept over de kosten van onderhoud, de opslag, de kosten van brandstof en niet de jaarwedde voor de lantaarnopsteker. Die kosten komen ,,vanzelf" er er wordt dan wel weer een oplossing bedacht. Hiermee wordt ook direct de kleinschaligheid van een gemeente in beeld gebracht. In een grote gemeente zou je hier niet mee weg kunnen komen, en heden ten dage al helemaal niet meer. Bij iedere overschrijding wordt de portefeuillehouder op het matje geroepen en mag tekst en uitleg geven.
De kosten voor onderhoud en opslag zijn realistisch omdat de straatverlichting tussen medio eind september/ oktober en medio maart/ april wordt gebruikt. In de tussenliggende zomermaanden worden de palen, armen en lampen ergens opgeslagen en waar nodig wordt er herstelwerk verricht een kapot glas is het meest voorkomende euvel, al dan niet als gevolg van baldadigheid.
Omdat er gaandeweg meer straatverlichting komt zal de lantaarnopsteker zich ook van tijd tot tijd melden bij toename van werkzaamheden: eerst het ontsteken van de lantaarns en later op de avond het doven van de lichten, hij wil graag meer loon in het zakje. En inderdaad jaarlijks komt er een rij verzoeken binnen om salarisverhoging: de ambtenaar, lantaarnopsteker, onderwijzer, stadsomroeper, veldwachter, vroedvrouw etc. Ook de leverancier van brandstof zal een boterham moeten verdienen: een onderhandse aanbesteding of een openbare inschrijving. Om de plaatselijke petroleumboer(en) niet voor het hoofd te stoten worden ze bij toerbeurt dat wil zeggen om het jaar gevraagd de brandstof te leveren. Totdat er een raadslid denkt dat de brandstof van de ene leverancier minder goed licht voortbrengt dan dan de petroleum van de andere petroleumboer. Hoe zou je zoiets objectief kunnen meten?
Voor een gemeente zijn het allemaal nieuwe ontwikkelingen waar nog weinig ervaring mee is opgedaan. Niet voor niets doet de burgemeester met enige regelmaat navraag bij een buurgemeente hoe dit soort zaken daar zijn geregeld. En langs de Zuiderzeekust liggen in het Land van Vollenhove wel een aantal kleine gemeenten op een rij: Zwartsluis, Stad Vollenhove, Ambt Vollenhove, Blankenham, Kuinre en dan verder in de provincie Friesland.
De kosten zullen in het begin niet wereldschokkend zijn geweest, een houten paal een ijzeren arm en een lamp, de plaatselijke smid kan het zo in elkaar zetten. De ijzeren arm was nodig om het laddertje tegen aan te kunnen plaatsen als de lantaarnopsteker het licht aan wilde steken en weer wilde doven. De kosten nemen toe als het om een gietijzeren paal gaat met een mooiere arm en lamp.
In Stad Vollenhove blijft de lantaarnopsteker tot 1917 in functie, dan wordt het elektrisch licht geïntroduceerd en de opsteker overbodig.De twee eerste lantaarnopstekers zijn: Everhardus Johannes Franciscus van den Berg en na zijn overlijden komt Willem van Smirren in deze functie.
De laatste wordt met pensioen gestuurd als waardering voor jarenlange trouwe dienst.
13 straatlantaarns waar plaats je er wel een of juist (nog) niet? De meest voor de hand liggende plaatsen zijn bij het stadhuis en de kerk(en) in Vollenhove in ieder geval bij de haven en dan op de kruispunten waar het meeste verkeer langs komt. Het eerste verzoek om uitbreiding komt al in het voorjaar van 1874: straatverlichting in de Groenestraat (ook wel de Achterstraat). De burgemeester houdt dit verzoek aan tot het najaar van dat jaar als het weer aan de orde is om de palen van de straatlantaarns te plaatsen. En nog weer een paar jaar later in 1878 komt er een paal in de Doelestraat 61 K bij het huis van A. van Nierop en aan de Haven.
Wie niet tevreden was met dit kleine aantal kon ook nog altijd zelf een lantaarn kopen en bij zijn huis (havezathe) plaatsen. Of daar erg veel gebruik van is gemaakt valt te betwijfelen, als de gemeente Stad Vollenhove in 1917 overstapt op elektrische straatverlichting gaat het om 25 straatlantaarns korte tijd later waren dat er 30. De uitbreiding komt vooral voor rekening van verdichting van het aantal palen op de bestaande plaatsen: Kerkstraat, Bisschopstraat, de haven en bij de nieuwbouw. De daarop volgende jaren lenen zich allerminst voor uitbreiding: sterk gestegen brandstofkosten, de gevolgen van WO I en de aanloop naar de crisisjaren.
Vanaf 1914 zullen er in ieder geval langs het traject van de stoomtram naar Blokzijl extra straatlantaarns zijn geplaatst om de stapvoets rijdende tram zichtbaarder te maken als het na vijf uur 's middags in de herfst- en wintermaanden schemerig of donker is.
Om een indruk te krijgen van deze eenvoudige straatverlichting dient de lantaarn die in het Buitenmuseum staat op de dijk bij de splitsing naar de brug van Jorwerd en de herberg van Hindeloopen.
Dit verhaal sluit aan bij de bijdrage: ,,Straatverlichting in Noord Nederland", Het Peperhuis 2015 p. 44 e.v.
Bijdrage geplaatst: 24 augustus 2016
Afbeelding: auteur