Verhaal

Zuiderzee, diep in mijn hart

Geschreven door Josje Toby

Fallback image Zuiderzee Redactie icon location Andijk

We schrijven 1974 wanneer ik samen met mijn zusje en mijn moeder verhuis naar Andijk. Als geboren Drent ben ik weinig waard. Ik spreek geen Drents, ik kan je de weg van Ommen naar Assen niet uitleggen en op de befaamde hunebedden na kan ik je geen enkele toeristische attractie opnoemen. Dat ligt voor wat betreft Andijk wel ietsje anders…

 In polder het Grootslag ten Andijk
*'In polder het Grootslag ten Andijk', Zuiderzeecollectie, Siebe Jan Bouma (vervaardiger), 1950-1955 

 

Mijn vader en moeder waren zojuist gescheiden, ik was net grote zus geworden (na de geboorte van mijn zusje) en we betrokken een klein rijtjeshuisje vlakbij het huis van mijn opa.

Wanneer ik uit mijn slaapkamerraam keek, kon ik nog net de dijk zien liggen. Via de oude kerk op West, waar later een meubelzaak in was getrokken, liep ik elke dag na schooltijd naar de dijk en de schaapjes die erop woonden. Ik aaide de dieren en knuffelde hun zachte neusjes. Ze zeggen dat schapen weinig hersenen bezitten maar als kind voelde dat anders.

Als ze me aan zagen komen, kwamen ze naar me toe. En maakten ze van die grappige ‘meh meh’- geluiden. Althans, zo herinner ik het me.

Eens in de zoveel tijd kwam de slachter. Hij had een witte vrachtwagen en er zaten groene letters aan de zijkant van de laadbak. Hij laadde alle schapen in en reed weg.

Ik heb heel wat tranen gelaten als klein meisje. Ik vond het zo oneerlijk… zo moeilijk dat die mooie lieve schaapjes straks in de schappen van de supermarkt terecht zouden komen!

Ik besloot op mijn twaalfde om vegetariër te worden. Ik trok het niet langer dat ik vlees moest eten. Vlees dat van dieren kwam waar ik zo van had gehouden.

Tot op de dag van vandaag, ruim 33 jaar later, heb ik het vegetariër zijn volgehouden. Ik voel me er goed bij en sta er nog steeds achter dat dieren op de wereld zijn om van te houden, niet om op te eten…

Ik leerde zwemmen bij zwembad de Zeehoek, dat was toen nog een openluchtzwembad, aan de rand van Wervershoof.

Zodra ik kon zwemmen, was ik te vinden bij het IJsselmeer.

Men was nog niet begonnen met de aanleg van de Vooroever. Wel was er een klein strandje met een steiger waar je vanaf kon springen, zo het koude water in.

Juist de combinatie van de natuur met de dieren op de dijk…dit maakte het strandje voor mij de allermooiste plek op de hele wereld.

Mijn moeder kreeg een baan bij vakantiepark het Grootslag. Ik mocht vaak met haar mee. Bij het Saet en Cruytmuseum reden we de dijk op en zagen we de prachtige Andijker haven liggen, terwijl we naar de receptie van de camping reden. Ik hielp als kind al mee met het verzorgen van de pony’s. Eenmaal wat ouder las ik soms het verhaaltje voor het slapen gaan aan de kinderen van het vakantiepark.

Als tiener maakte ik huisjes schoon en kwamen we, als niemand keek, naar het overdekte zwembad om daar in het donker te zwemmen. Mijn moeder, mijn zusje en ik. Een drie-eenheid. We waren gelukkig aan het IJsselmeer.

Samen met een vriendin ging ik regelmatig ‘op expeditie’. We pakten wat snoepjes en een flesje water mee en reden voor ons gevoel uren en uren langs de dijk. Als we niet verder konden van vermoeidheid zochten we een plekje op de dijk en keken we in stilte over het water terwijl we de zure matten opsmikkelden en water dronken alsof we nooit iets lekkerders gedronken hadden. We vroegen een vriendelijke dame, die de was aan het ophangen was bij haar dijkhuisje, waar we ondertussen naartoe waren gefietst. We dachten toch minstens wel aan Lelystad. Maar verder dan Oosterdijk hebben we het nooit gebracht.

De tijd van het bollen pellen brak aan: vier weken in de zomervakantie de hele dag van 7:00 tot 17:00 in de schuur aan de lopende band tulpenbollen pellen. Ik werkte in de schuur van de familie Boon, samen met mijn moeder, zusje, opa en zijn vriendin tante Lies. Wat hadden we een lol samen. Al waren de dagen lang, het vooruitzicht van een frisse duik in het IJsselmeer, aan het einde van de dag, maakte de dagen dragelijk. Zodra we om 17:00 klaar waren, reden we met de fiets (opa en tante Lies met de Solex) naar huis. Terwijl mama eten maakte, renden mijn zusje en ik zo snel als we konden naar het water. Onderweg trokken we onze vieze stoffige kleding uit en sprongen we zo snel als we konden het verkoelende water in.

groepsfoto Josje Toby

*Onder, van links naar rechts: mijn zusje Wendy Pijlman, mijn opa Wim Aker en ikzelf. Mijn moeder Thea Aker kijkt naar beneden naar mijn opa (derde van links). 

 

Ik kreeg verkering. Mijn allereerste kus kreeg ik op de trap van de dijk. Mijn lief op de vlakke grond en ik op de tweede trede. Zo losten we ons lengteverschil heel handig op!

Samen met wat vrienden richtte ik een jongerencentrum op. Er was voor ons als jongeren bar weinig te doen in het dorp. In dorpshuis Sarto hebben we aardig wat activiteiten georganiseerd. Het Nonsens Strandfeest was toch wel één van de hoogtepunten. De hele dag waren we in de weer om een podium op te bouwen bij het water, biervaten aan te sluiten en verlichting op te hangen in de struiken achter de dijk. Achteraf gezien is het maar goed dat alles goed is verlopen die dag, want van reglementen en voorschriften hadden we geen kaas gegeten. Wij van de organisatie bleven de hele nacht. In de ochtend, terwijl de zon opkwam, speelde één van de bandleden de ‘reveille’ op zijn trompet. Kippenvel. Wat klonk dat mooi zo over het water. Eén van de mooiste herinneringen die ik aan het IJsselmeer heb.

Ik ging studeren en voor een aantal jaar verdween het IJsselmeer uit mijn leven.

Inmiddels was het Vooroeverproject gestart en liep ik vaak, samen met mijn moeder, een rondje langs het water. Toen ze wat ouder werd, bestempelden we een bankje langs het water als ‘ons’ bankje. Daar rustten we altijd even, zodat zij op adem kon komen. Ze vertelde me over haar leven bij het IJsselmeer. Mijn moeder was een geboren en getogen Andijkse. En daar was ze trots op.

Ik werd juf en elk jaar sloot ik mijn schooljaar af met de klas bij het water. Zwemmen in het IJsselmeer was voor een aantal kinderen een nieuwe ervaring en ik deed mijn best om de kinderen te vertellen hoe bijzonder het is geweest om op zo’n bijzondere plek op te groeien.

Toen ikzelf moeder werd, verbleven we in weekenden en vakanties vaak bij het water. Ik vertelde hen over de avonturen die we beleefden in de zomer, wanneer we vanuit de bollenschuur het IJsselmeer in sprongen. Ik deed ze voor hoe ik in het water sprong en mijn kinderen genoten, net zoals ik dat deed toen ik het kind was.

Inmiddels waren er speeltoestellen bij gekomen, bij de vooroever. De kinderen hadden er plezier in om zandkastelen te bouwen bij het strandje, volleybal te spelen bij het net dat er in de zomers vaak hing.

Gek genoeg realiseerde ik me pas toen ik mijn kinderen zag spelen, hoe bevoorrecht ik ben geweest. Opgroeien op steenworp afstand van het IJsselmeer, het was heel bijzonder, dat besef ik nu.

Ik woon inmiddels vlak bij een ander meer.

Andijk is en blijft een deel van mijn leven, omdat mijn moeder er ook een plekje heeft gekregen, naast de Buurtjeskerk op het kerkhof. Als ik behoefte heb aan reflectie, aan nostalgie, dan rijd ik terug naar mijn plek waar ik mijn jeugd heb doorgebracht.

Vorig jaar liep ik samen met mijn man door een Frans stadje, ergens in de Dordogne. Een bekend deuntje trok mijn aandacht. Tranen sprongen in mijn ogen; mijn gedachten gingen terug naar vroeger.

De oude muzikant met een accordeon lachte me vriendelijk toe. Hij speelde de muziek, de woorden waren hem niet bekend. Ik neuriede mee…. Zingen is niets voor mij. Mijn lippen vormden als vanzelf de woorden. De Zuiderzee zit in mijn hart;

“Opa kijk ik vond op zolder

Een foto van een oude boot

Is dat nog van voor de polder

Van die oude vissersvloot

 

Jochie, dat is een gelukkie

'k Was dat prentje jaren kwijt

'k Heb nu weer een heel klein stukkie

Van die goeie ouwe tijd

 

Daar is het water, daar is de haven

Waar je altijd horen kon

We gaan aan boord

De voerman laat er nu paarden draven

En aan de horizon leit Emmeloord!”

(Zuiderzeeballade, Willy van Hemert (tekst) en Joop de Leur (muziek). Gezongen door Oetze Verschoor en Sylvain Poons)